Beschrijving
Les Vignes du Chateau
Helder goudgele kleur. Mooie, volle, ronde en harmonieuze wijn met aroma’s van citrusvruchten en een subtiel boeket van bloemen en mineralen
Culinair
Pasta met zeevruchten, gamba’s, wit vlees in roomsaus.
Château Vitallis
Het Château Vitallis, meer dan honderd jaar oud, is gelegen in de gemeente Fuissé, in het hart van de prestigieuze appellatie Pouilly-Fuissé. De Dutron familie is hier sinds 1835 wijnmaker van vader op zoon. In 2010 werd Denis Dutron, die sinds 1981 het landgoed van 16 hectare beheert, vergezeld door zijn zoon Maxime. Ze produceren er Pouilly-Fuissé, Saint-Véran, Mâcon-Fuissé en Mâcon Vinzelles met slechts één druivensoort: Chardonnay. De Dutron’s zetten al hun expertise in zowel wijngaard als wijnmakerij in om wijnen van hoge kwaliteit te creëren die het terroir getrouw weerspiegelen. De talrijke medailles die Château Vitallis heeft verzameld zijn het bewijs van hun harde werk en de kwaliteit van de wijnen die ze produceren.
Bourgogne
Hoewel archeologisch bewijs van de aanwezigheid van wijnbouw niet verder teruggaat dan de 2de eeuw na Christus getuigt een grafsteen uit die tijd met en afbeelding van wat eruitziet als een Keltische god met een wijnrank in zijn rechterhand. Op andere grafstenen zijn druiven(trossen) afgebeeld.
Tijdens de regering van Karel de Grote, toen politieke stabiliteit de welvaart stimuleerde, werd de wijnstok verbouwd door edelen, boeren en monniken. De roem die de wijnen van Bourgogne in die periode verwierf, is grotendeels te danken aan de inspanningen van de monniken en andere kloosterlingen die zich aan de wijnbouw wijdden. De eerste groep monniken die een grote hoeveelheid wijngaarden kocht waren de benedictijnen van Cluny. In 910 vestigden zij de abdij van Cluny in Macon. Dit was het begin van de benedictijner hervormingsbeweging. Tussen 927 en 1157 werd Cluny een omvangrijke organisatie met honderden afhankelijke priorijen, niet alleen in Frankrijk, maar ook in Engeland, Duitsland, Spanje en Italië. Door schenkingen van vrome leken, bezat Cluny tegen 1273 alle wijngaarden rond Gevrey. In 1232 schonk de hertogin Adelheid van Bourgondië (1209-1279) aan de abdij van Saint-Vivant de wijngaarden die we nu kennen als La Romanée Conti, La Romanée, la Tâche, Richebourg en Romanée-Saint-Vivant; de abdij bezat ook wijngaarden in Auxey en Santenay.
De andere groep monniken die een blijvende bijdrage zou leveren aan de wijnbouw in Bourgogne, waren de cisterciënzers, een orde die in 1098 werd gevestigd en haar naam ontleende aan de plaats waar het eerste klooster stond: Citeaux, ten oosten van het huidige Nuits-Saint-Georges. Hoewel de orde stond voor een streng en ascetisch leven (in tegenstelling tot de luxe van de benedictijnen), werden de cisterciënzers (vooral ook door schenkingen) rijke en belangrijke landeigenaren. De eerste wijngaard werd hen in 1098 geschonken door de hertog van Bourgogne. Kort daarna begonnen zij ook met het kopen van wijngaarden: in 1118 kochten de cisterciënzers van Pontigny wijngaarden van de benedictijnen van Saint-Martin in Tours waar zij een witte wijn produceerden: de eerste Chablis. Ze kochten wijngaarden in de hele Côte-d’Or.
Geholpen door hun kundige werkkrachten, hadden de monniken de tijd, de ervaring en de intellectuele bagage om te experimenteren, vergelijken en verslagen vast te leggen van hun bevindingen. Door nauwkeurig waar te nemen hoe de verschillende stukken land verschillende wijnen voortbrachten, ontdekten de cisterciënzers het belang van terroir en erkenden de verschillende cru’s.
In de 12e en 13e eeuw werd de voorkeur gegeven aan witte wijn boven rode. In een tijd waarin drinkwater troebel en soms gevaarlijk was, werd zorgvuldig gemaakte witte wijn bewonderd om haar helderheid. Doordat de wijnbouwgebieden van Bourgogne niet dicht bij rivieren liggen, waren de witte wijnen van deze streek in feite onbekend buiten de streek zelf (vervoer per schip was destijds veruit de goedkoopste wijze van transport).
Pas toen paus Clemens V zijn pauselijk hof vestigde in Avignon in 1305, nam de vraag naar bourgogne buiten de directe omgeving toe. Dit hof was berucht om de extravagante (en corrupte) levensstijl. In die tijd kwamen de “wijnen van Beaune” (zoals bourgogne in die tijd werd genoemd) bekend te staan als de beste, een reputatie die ze tot de dag van vandaag hebben gehandhaafd.
In het verlengde van de waardering die de wijnen kregen in Avignon, werden ze een statussymbool voor de hertogen van Valois, vier generaties die van 1363 tot 1477 regeerden. De eerste hertog, Filips de Stoute (1363 – 1404), had grote interesse in de wijnen in de regio. In 1395 vaardigde hij een decreet uit dat de druivensoort Gamay schadelijk was voor mensen en het verbouwen ervan indruist tegen de gebruiken in Bourgogne. De eerste vermelding van de Pinot Noir (toen Noirien genoemd) dateert uit 1370, maar de druif werd waarschijnlijk al langer verbouwd. Het rendement van de Gamay is veel hoger dan dat van de pinot noir, waarschijnlijk ook al in de 14e eeuw. Desondanks heeft de Gamay zich weten te handhaven. In 1937 kreeg de Bourgogne Passetoutgrain-een wijn die een mix is van de Pinot Noir en de Gamaydruiven – de status van AOC.
Om zijn onsterfelijke ziel veilig te stellen, bouwde Nicolas Rolin, de kanselier van Filips de Goede, het beroemde Hospices de Beaune in 1443.
De witte wijnen uit deze periode werden waarschijnlijk gemaakt van de Fromenteau, een lichtrode druif met wit sap en mogelijk de voorouder van de Pinot Gris, want de Chardonnay verscheen pas in deze streek na de middeleeuwen. Alle wijnen werden één jaar na de oogst gedronken, dus gerijpte bourgogne was in die tijd onbekend.
Toen het koningshuis van Frankrijk in macht toenam, ging dat ten koste van de macht van de Kerk. Hierdoor werden veel kloosters gedwongen hun beroemde wijngaarden te verkopen aan de steeds belangrijker bourgeoisie in Dijon. Toen in de 18de eeuw de wegen sterk verbeterden, was dat het startsein voor het commerciële verkeer van en naar Bourgogne. De eerste handelshuizen werden in de jaren 1720 en 1730 opgericht. Sommige hiervan bestaan ook nu nog, zoals Bouchard Père et fils uit 1731.
De meeste wijngaarden bleven in handen van de adel en de kerk tot de Franse Revolutie. Vanaf 1791 werden de wijngaarden opgesplitst en geveild. Na die tijd zijn de wijngaarden verder versnipperd, vooral door het erfrecht in de Code Napoleon. Dit proces heeft ervoor gezorgd dat wijnen uit Bourgogne moeilijk te doorgronden zijn: de wijnliefhebber moet zich niet alleen verdiepen in talloze namen van wijndorpen en wijngaarden, maar ook nog eens in de honderden namen van mogelijke producenten.